Dat het parlement nu aan de slag kan met de WVBAR is een voorlopig sluitstuk in een zéér slepende discussie. Omdat Nederland inmiddels een flink leger zzp’ers telt, klinkt de roep om een criteria voor het onderscheid tussen ondernemers en werknemers al veel langer. Net als de roep om een betere aanpak van schijnzelfstandigheid. Want als een zzp’er in feite gewoon een werknemer is, draagt de werkgever daarvoor ten onrechte geen loonheffingen af. Bovendien zou loopt de zzp’er dan werknemersrechten mis, zoals een WW-uitkering bij ontslag.
Met het voorstel voor de WVBAR wil de regering op verschillende manieren wat doen aan de problematiek. Wat de schijnzelfstandigheid betreft introduceert de wet een zogeheten rechtsvermoeden. Bij een uurtarief van € 36 of minder wordt juridisch ‘vermoed’ dat de zzp’er deze arbeid verricht volgens een arbeidsovereenkomst. Dit wil zeggen dat de werkende met dat rechtsvermoeden in de hand kan aankloppen bij de opdrachtgever om een arbeidsovereenkomst met de bijbehorende werknemersrechten op te eisen. Als de opdrachtgever daar niet aan wil mee werken, kan de werkende zaak aan de rechter voorleggen. De werkende moet dan aantonen dat het uurtarief inderdaad € 36 of minder is. Het is dan aan de werkgever om aan te tonen dat er ondanks het rechtsvermoeden toch géén sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Het bedrag voor het uurtarief wordt elk half jaar aangepast met hetzelfde stijgingspercentage als het minimumloon. Het bedrag wordt omhoog afgerond op hele euro’s. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel staat dat het onafgeronde bedrag nu op € 35,43 staat (peildatum 1 januari 2025). Dit onafgeronde bedrag is ook de basis voor de indexatie.
De ‘verduidelijking’ uit de titel van de wet zit ‘m vooral in het geven van een toetsingskader om te bepalen wanneer iemand zelfstandige is en wanneer een werknemer. Die maatstaven zijn mede ontleend aan het zogenoemde Deliveroo-arrest van de Hoge Raad. Daarin geeft de hoogste rechter van ons land een aantal criteria voor het onderscheid tussen zzp’er en werknemer. In het wetsvoorstel zelf worden twee hoofdcriteria opgenomen voor wanneer er sprake is van ‘arbeid verrichten in dienst van een werkgever’. Dat zijn:
Deze twee hoofdelementen worden verder ingekleurd met aanvullende indicaties. Die komen in een aparte algemene maatregel van bestuur (AMvB). Wel geeft het kabinet in de memorie van toelichting alvast een aantal indicaties die in de AMvB terug moeten komen. Dat levert het onderstaande lijstje op. Als indicaties die wijzen op werken als werknemer noemt het kabinet:
Indicaties voor werken als zelfstandige, dus voor eigen rekening en risico, zijn:
De Tweede Kamer kan nu dus aan de slag met het wetsvoorstel, en daarna moet de Eerste Kamer ook nog groen licht geven. Voorlopig is de beoogde ingangsdatum van de wet 1 juli 2026. Daarbij is er geen overgangsrecht. Dus zowel bestaande als nieuwe overeenkomsten moeten per die datum direct aan de nieuwe regels voldoen.